‘Een atelier is voor de dommen,’ zegt kunstenaar Verdagt tegen zijn bezoek aan de keukentafel in zijn woning in Rotterdam. Hij draait de dop van de fles en lengt zijn koffie aan met een scheut cognac.
Het bezoek drinkt bronwater.
‘Ook ik bezat ooit een atelier,’ vervolgt hij. ‘Honderdtwintig vierkante meter.
Een voormalig fabriekspand. Wat deed ik er?’ Uit de papieren massa op de keukentafel trekt hij een ordner tevoorschijn.
‘Kunst maken,’ zegt hij zonder het antwoord van het bezoek af te wachten. ‘Authentieke kunst.’ Hij slaat de map open op een willekeurige pagina en toont enkele sculpturen.
‘En wat gebeurde er met deze authentieke kunst?’ vraagt Lenneke. Zij en Francisca glimlachen.
‘Niets! Wat het transportbedrijf uit het atelier bij me ophaalde werd vier weken later inclusief verzekeringspapieren door hetzelfde bedrijf weer op mijn atelier afgeleverd. Alweer een expositie afgevinkt!’
Verdagt neemt een slok van zijn koffie.
‘Moraal van het verhaal: kunst opslaan kunnen we allemaal.
Ik heb alles achter me verbrand, het atelier onderverhuurd en ben in mijn keuken op een stoel gaan zitten.’
Hij trekt een andere map tevoorschijn. Op de rug staat in hanenpoten geschreven: ‘Wateringse Veld’.
Aantekeningen, schetsen, offertes.
‘En wat doet een kunstenaar die in zijn keuken zit?’ Hij pauzeert en kijkt de dames met grote ogen aan. Ze zwijgen.
‘Koken! En wat doen we als we gekookt hebben?’ Hij spreidt zijn armen. ‘Alles opeten! Voilà!’ De dames halen opgelucht adem.
‘De essentie van kunst in een notendop: produceren en verteren.
Geen atelier, geen opslag en geen zinloze productie van beelden anymore.’
.